Interview Peter Keppy
28/06/2006
In mei is het onderzoek 'Sporen van vernieling. Oorlogsschade, roof en rechtsherstel in Indonesië 1940-1957' van Peter Keppy verschenen. In dit onderzoek gaat het om de materiële afwikkeling van de financiële erfenis van de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië. Een gespek met onderzoeker Peter Keppy.
Kunt u de achtergrond van dit onderzoek toelichten?
Mijn onderzoek maakt deel uit van het onderzoeksprogramma Van Indië tot Indonesië. De herschikking van de Indonesische samenleving (1930-1960). Dit onderzoeksprogramma is een breed opgezette historische studie dat het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) uitvoert in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Vorig jaar is de studie naar de backpay-kwestie (achterstallige salarissen van voormalige ambtenaren, red.) verschenen en samen met mijn onderzoek naar de materiële oorlogsschade, roof en rechtsherstel is hiermee het onderdeel materiële afwikkeling van de financiële erfenis van de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië compleet.
Wat was het doel van dit onderzoek?
Mijn doel was duidelijkheid te scheppen in deze complexe materie. Niemand wist eigenlijk hoe het precies zat. De scheidslijn tussen oorlogsschade en rechtsherstel bijvoorbeeld, was nooit geheel duidelijk. Ook de overgang van de Japanse bezetting naar de Indonesische revolutie is een schimmig gebied. Ik ben me er overigens altijd van bewust geweest dat er binnen de Indische gemeenschap ook andere doelen waren, zoals het onderzoeken van de rol van de overheid met het oog op de mogelijkheid alsnog een eventuele schadevergoeding te krijgen. Mij ging het om oorlogsgeschiedschrijving.
Kunt u iets zeggen over de mogelijkheid van een eventuele schadevergoeding anno 2006?
Wat betreft materiële oorlogsschade is er nooit een regeling getroffen bij wet, niet door de Nederlands-Indische overheid, noch door de Nederlandse of later de Indonesische. Er was daartoe binnen de Nederlands-Indische overheid in 1942 wel de intentie uitgesproken, maar daar is in een vrij vroeg stadium weer van af gezien. Het zou een te grote bedreiging zijn geweest voor de schatkist en het algemene belang was de wederopbouw van het land. Omdat er geen regeling was getroffen bij wet, had later ook de Indonesische regering geen enkele verplichting tot vergoeding. In Nederland is overigens wel een wet tot stand gekomen met betrekking tot vergoeding van oorlogsschade."
"Er is toen een grote lobby geweest om die regeling ook voor inwoners van het voormalig Nederlands-Indië te laten gelden, met name de NIBEG (Nederlands-Indische Bond van Ex-Krijgsgevangenen en Geïnterneerden) heeft zich hiervoor ingezet. Dit is echter afgeketst in het parlement, onder andere met als argument dat Nederlands-Indië juridisch en financieel autonoom was. Voor de oorlogsgetroffenen die naar Nederland kwamen en zagen dat hier wél een vergoeding voor oorlogsschade gold waarvoor zij niet in aanmerking kwamen was dit natuurlijk extra zuur. Zij vielen voor de tweede keer buiten de boot. Maar om terug te komen op de vraag: wat de oorlogsschade van inwoners van het voormalig Nederlands-Indië betreft, ligt er voor de huidige overheid dus geen juridische verplichting om te vergoeden. De eventuele morele verplichting hiertoe is een ander verhaal.
Hoe zit dat bij het rechtsherstel?
Het rechtsherstel is een ander juridisch vraagstuk. Hiervoor is zoals gezegd wel een regeling bij wet gekomen en die is ook uitgevoerd, het is geen dode letter gebleven. De overheid trad bij het rechtsherstel op als scheidsrechter tussen burgers onderling of burgers en bedrijven om geroofde goederen aan de eigenaren terug te geven. Vanwege de situatie was de uitvoering van de wet vrij moeilijk, na de oorlog woedde tenslotte de Indonesische revolutie, de chaos was groot en veel gebieden waren onbereikbaar. De Republik Indonesia heeft de wet voor het rechtsherstel na 1949 wel overgenomen maar de uitvoering bleef lastig. Het nationalisme vierde hoogtij, vele goederen waren verdwenen en bezetters van plantages waren bereid te vechten met het nationale leger om te voorkomen dat de plantage aan de rechtmatige eigenaar zou worden teruggegeven.
Wat kunt u zeggen over de geroofde goederen die in Japan waren terechtgekomen?
In Japan hadden de Verenigde Staten het na de Tweede Wereldoorlog voor het zeggen, Nederland had daar niets in te brengen. Afgezien van de tegenwerking van Japan wat betreft de teruggave van goederen, vonden de geallieerden het vanwege de dreiging van de Koude Oorlog van belang het land zo snel mogelijk economisch weer op te bouwen. Japan gold als buffer tegen het communisme en men wilde het land niet te veel belasten met schadeclaims. Een heel nadelige situatie dus voor de oorlogsgetroffenen uit Nederlands-Indië. En heel ironisch ook: de Verenigde Staten hadden een einde gemaakt aan de Tweede Wereldoorlog maar frustreerden vervolgens het rechtsherstel.
Ook de huidige regering was benieuwd naar de uitkomsten van uw onderzoek in combinatie met dat van Hans Meijer omtrent de backpay-kwestie. Hoe denkt u dat de reactie zal zijn?
Er zijn verschillende scenarios denkbaar. Een mogelijkheid is dat de overheid het laat liggen, zoals zestig jaar geleden. Net als bij de backpay hebben de Indische en de Nederlandse regeringen bij het oorlogsschadevraagstuk argumenten gebruikt om de zaak op elkaar af te schuiven. Zo hanteerde de Nederlandse regering destijds het argument dat Nederlands-Indië financieel autonoom was, terwijl de praktijk er heel anders uitzag. Kijk, juridisch valt er niets te halen, om het zo te zeggen. Maar moreel gezien is er sprake van onrecht. Hoe de regering hier mee om zal gaan weet ik niet. Ze kan excuus maken, of excuus in combinatie met een geldbedrag. We moeten het afwachten.
Tot slot: wat vond u het meest opvallend in het onderzoek?
Wat ik schokkend vind is de manier waarop met het schadevraagstuk is omgesprongen. De Nederlands-Indische regering heeft nooit expliciet gezegd dat er geen vergoeding voor oorlogsschade zou komen. De deur is altijd op een kier gehouden, er zijn talloze commissies opgericht en daarmee is heel lang de schijn opgehouden dat er misschien toch nog een regeling zou komen. Bij de oorlogsgetroffenen is hierdoor verwarring ontstaan en valse hoop gewekt. Dat dit heeft geleid tot frustraties is logisch, het psychologische effect hiervan is groot. Dat de Nederlandse regering met de Nederlans-Indische handelswijze op één lijn zat, is een trieste zaak.
De begrippen toegelicht door Peter Keppy:
Oorlogsschade
In het onderzoek gaat het om materiële oorlogsschade. Dat is schade aan goederen als gevolg van oorlog, burgeroorlog en vrijheidsstrijd. Ook schade die verband houdt met oorlogsvoering, zoals preventieve vernietiging om de vijand tegen te werken of schade als gevolg van in dit geval de Indonesische revolutie, heb ik in mijn onderzoek meegenomen. Ik concentreer me wat materiële oorlogsschade betreft met name op de aard en omvang van die schade en hoe de verschillende overheden hierover dachten en er mee omgingen.
Rechtsherstel
Bij rechtsherstel gaat het hier om eigendommen die tijdens de Japanse bezetting en de Indonesische revolutie zijn ontvreemd. Ik heb onderzocht op welke wijze dit gebeurde, of er bijvoorbeeld sprake was van systematische ontrechting, wie de verantwoordelijken waren. Vervolgens ben ik nagegaan hoe het rechtsherstel tot stand kwam, hoe het gesteld was met de uitvoering van deze wetgeving en of er sprake was van teruggave van ontvreemdde goederen.
Verslag van de presentatie van het onderzoek op het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Speech Jan de Kleyn n.a.v. 'Sporen van vernieling.'
22/05/2006
Maandagmiddag 22 mei is het onderzoek van Peter Keppy 'Sporen van vernieling. Oorlogsschade, roof en rechtsherstel in Indonesië, 1940-1957' gepresenteerd. Staatssecretaris Ross-van Dorp van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nam het eerste exemplaar van het boek in ontvangst. Binnenkort leest u een uitgebreid verslag van de presentatie op onze website. Voorzitter van het Indisch Platform, Jan de Kleyn, hield n.a.v. het onderzoek de volgende speech...
Reactie voorzitter Indisch Platform op Sporen van vernieling. Oorlogsschade en rechtsherstel in Indonesië, 1940 1957.
Ik ben Jan de Kleyn, voorzitter van het Indische Platform, het overlegplatform dat de belangen behartigt van 24 aangesloten Indische organisaties en dat fungeert als de gesprekspartner voor de overheid, daar waar er Indische zaken een rol spelen.
Ik ben gepensioneerd Luitenant-generaal van de Koninklijke Landmacht. Ik ben, voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Azië, in 1941, op Borneo geboren. In het Indisch Platform vertegenwoordig ik geen organisatie of stichting.
Op 31 mei vorig jaar heb ik in Bronbeek een reactie gegeven op het boek van Hans Meijer over de backpay. Dit was het eerste rapport van de deelstudie De financiële afwikkeling van schade en rechtsherstel, uit het onderzoeksprogramma Van Indie tot Indonesië.
Dit onderzoek, dat door het NIOD wordt uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS, is door het Indisch Platform bepleit als het 3de onderdeel van Het Gebaar, dat de regering wilde maken in de richting van de Indische gemeenschap. De andere onderdelen van Het Gebaar waren de door de regering ter beschikking gestelde 350 miljoen gulden voor de individuele uitkeringen en de 35 miljoen gulden voor de collectieve doelen.
Ik heb toen (31 mei vorig jaar) gezegd dat ik doordat er nu vele organisaties zijn aangesloten bij het Indisch Platform voor het eerst mag spreken namens een deel van de Indische gemeenschap. Nu, bijna een jaar later, zeg ik dit met nog meer stelligheid; in de afgelopen maanden hebben zich immers nog meer organisaties bij het Indisch Platform aangesloten. Alle categorieën zijn vertegenwoordigd en alle functies zijn gedekt binnen het Indisch Platform.
Burgers, vrouwen en kinderen, van binnen en buiten de kampen, militairen, ambtenaren en de eerste en tweede generatie uit de sectoren wetenschap, cultuur, welzijn en zorg.
Ik zeg nu: de Indische gemeenschap sluit in het Indisch Platform de gelederen en wil de Indische belangen gezamenlijk behartigen.
Terug naar het boek van de heer Keppy
Ik ben met een aantal leden van het Indisch Platform in de gelegenheid gesteld al eerder van het conceptrapport kennis te nemen. Vandaar dat ik nu ook een eerste inhoudelijke reactie kan geven. Allereerst onze complimenten voor dit boekwerk, waarin het complexe vraagstuk van oorlogsschade en rechtsherstel op heldere wijze wordt uiteengezet. De heer Keppy heeft omvangrijk archiefmateriaal uit binnen- en buitenland geanalyseerd en heeft zich hier en daar moeten behelpen met gefragmenteerde en incomplete gegevens.
We spreken onze waardering uit over de wijze waarop de heer Keppy deze moeilijk te kwantificeren materie zo volledig mogelijk heeft weergegeven.
Hij is in staat gebleken om chronologisch inzichtelijk te maken hoe de diverse Nederlandse regeringen, de Nederlands-Indische regeringen en de Indonesische regeringen in de periode van 1940-1957 met deze kwesties zijn omgegaan. De heer Keppy heeft een onbevooroordeeld onderzoek voltooid dat een goed beeld geeft van de financiële afwikkeling van schade en rechtsherstel in die chaotische periode. Daarmee is een waardevolle en noodzakelijke aanvulling op de geschiedschrijving over die zeventien jaar in Nederlands-Indië, gerealiseerd. We zijn hem en het NIOD, (in deze spreek ik ook mijn dank uit aan professor Blom), daarvoor zeer erkentelijk.
Het voorliggende onderzoek gaat om twee kwesties: oorlogsschade en rechtsherstel.
De heer Keppy heeft duidelijk gemaakt dat het hier om twee verschillende begrippen gaat en dat van begin af aan sprake is geweest van twee verschillende afhandelingstrajecten.
Bij oorlogsschade draait de overheid voor de vergoeding op, waarbij de samenleving als geheel de lasten draagt.
Bij rechtsherstel gaat het om de teruggave van goederen tussen burgers onderling, bedrijven of andere organisaties, waarbij overheid als scheidsrechter optreedt. Wanneer teruggave onmogelijk is, dus bij onvoltooid rechtherstel, komt eigenlijk een regeling voor vergoeding van schade aan de orde.
Om met oorlogsschade te beginnen
Het is zeker dat er enorme materiële schade is aangericht.
Oorlogsschade door:
- preventieve vernietiging van havens, fabrieken, loodsen, kantoren, plantages en olievelden door Nederlandse vernielingsbrigades voor en tijdens de Japanse invasie, de zogenoemde defensieschade;
- door beschietingen en bombardementen door het Japanse leger;
- door de massale roofpartijen (rampokken) door de Indonesische bevolking, tijdens de Japanse invasie, de Japanse bezetting en tijdens de Indonesische revolutie; en
- door de Geallieerde beschietingen en bombardementen op steden tijdens 1940-1945 en tijdens de Nederlandse militaire acties en Indonesische militaire acties.
Verschillende oorzaken en verschillende daders dus.
Het is ook duidelijk hoe daarmee is omgegaan. Ik moet eigenlijk zeggen niet mee is omgegaan.
U moet van mij geen analyse verwachten van dit wetenschappelijke werk. Ik ga af op de conclusies/feitelijkheden, die uit het onderzoek naar voren komen. Conclusies van een objectief wetenschappelijk onderzoek dat in opdracht van het ministerie van VWS is verricht door een gerenommeerd instituut, dat zich van meet af aan volledig onafhankelijk van het Indisch Platform heeft opgesteld.
Ik haal hier de zaken aan die mij echt hebben geraakt.
Ik kan dat weergeven met de woorden:
TE LAAT;
NIET AF
ONTKENNING; en
MISLEIDING & ONWIL
TE LAAT
Er wordt niet tijdig een schaderegeling uitgewerkt en wettelijk afgekondigd; immers:
Nederland verklaarde al in december 1941 Japan de oorlog.
Pas eind februari 1942 kwam er een vage intentieverklaring om een post in de begroting te reserveren voor vergoeding van schade, als gevolg van oorlogshandelingen.
NIET AF
Immers we weten dan niet:
- wat onder oorlogshandelingen valt.
- welke objecten voor vergoeding in aanmerking komen
- welk bedrag moet worden gereserveerd.
Je kunt er dus alle kanten mee uit. En je kunt het ook helemaal opzij zetten; als of het er niet is.
ONTKENNING
Gouverneur-generaal Van Mook ontkent in 1943 de verplichting tot vergoeding van materiële schade.
In 1945 stelt de Nederlands-Indische overheid, in Brisbane, dat er geen wettelijke verplichting tot vergoeding is.
Economisch herstel ging boven vergoeding van oorlogsschade aan de individuele burger; men vond de financiën niet toereikend voor een algemene oorlogsschadevergoeding. De Nederlandse overheid ondersteunt dit gelegenheidsargument; Nederland bemoeide zich immers voortdurend met de financiële aangelegenheden van de Nederlands-Indische overheid en nam de, daarbij ook voor haar, belangrijke financiële beslissingen. Als je iets niet wil, verzin je er een reden bij.
MISLEIDING & ONWIL
Al vroeg na de Japanse bezetting is besloten afstand te nemen van de intentie tot vergoeding van de oorlogsschade, maar de openlijke afwijzing van de schadevergoeding werd nog niet uitgesproken. Men hield zich op de vlakte. Zo is wel jarenlang hoop gegeven, zijn twijfels gecreëerd en is verwarring gezaaid.
Er werden immers wel diverse commissies geïnstalleerd en weer ontbonden; helaas met te onduidelijke opdrachten. Geen van die instanties slaagde er in de materiële schade op een betrouwbare wijze te reconstrueren en te kwantificeren.
Vanaf 1945 verdween de term oorlogsschade steeds meer naar de achtergrond om plaats te maken voor termen als rehabilitatie en reconstructie. Het ging niet meer om de daadwerkelijke geleden materiële oorlogsschade. Het ging nu om een beperkt pakket aan maatregelen om individuen weer in staat te stellen op een bescheiden wijze een bestaansmogelijkheid op te bouwen.
Het onderwerp oorlogsschade werd niet besproken tijdens de Ronde Tafel Conferentie (augustus/december 1949) waarin de grote lijnen voor de soevereiniteitsoverdracht tussen Nederland en Indonesië werden vastgelegd. Indonesië nam als rechtsopvolger alle rechten en plichten van Nederlands-Indië over en kon zodoende de afwijzing van vergoeding van oorlogsschade zonder meer overnemen. Deze was immers niet wettelijk geregeld.
Ook van Japan konden geen herstelbetalingen meer worden verwacht. Het vredesverdrag van San Francisco in 1951 stelde vast dat de geallieerden en hun onderdanen afzagen van schadeclaims tegen Japan.
Nederland ondersteunde dit.
Nederland was immers een van de ondertekenaars en ontnam daarmee zijn onderdanen een individueel grondrecht.
Was dat aanleiding voor de Nederlandse overheid om de aansprakelijkheid dan vervolgens op zich te nemen en deze daadwerkelijk vorm te geven?
Geen sprake van!
In 1951 leek er opnieuw een kans op een serieuze behandeling van de oorlogsschade toen de Commissie Achterstallige Betalingen werd ingesteld. Helaas. Schade werd gedefinieerd als een tegemoetkoming voor verloren huisraad en aanvullend in de bestaande rehabilitatie regeling opgenomen.
De zoveelste teleurstelling.
Er bleef nog wel ruimte over voor de afhandeling van zeer schrijnende gevallen.
In 1954 bloedde de discussie volledig dood.
De afhandeling van oorlogsschade was een schande.
Te Laat; Niet af; Ontkenning en Misleiding& Onwil.
Het rechtsherstel
Met het rechtsherstel ging het anders dan met het oorlogsschadevraagstuk. Dit was bij ordonnantie geregeld en dus wel wettelijk bekrachtigd. Financiële overwegingen waren hier immers geen beletsel; claims vormden geen bedreiging voor de schatkist. Met uitzondering van de achterstallige salarissen, de backpay-kwestie dus. Dit zou namelijk financieel wel een probleem betekenen voor de schatkist. De Nederlands-Indische regering redeneerde daarom dat de rehabilitatieregeling voldoende compensatie bood en dat rechtsherstel op het specifieke gebied van arbeidsovereenkomsten niet nodig was. Hiermee werd deze kwestie van rechtsherstel uitgesloten.
Rechtsherstel in Nederlands-Indië verliep anders dan het rechtsherstel in Nederland. In Nederlands-Indië draaide het rechtsherstel om beheer, bescherming en teruggave van goederen en niet om het ongedaan maken van ontrechting. In Nederlands-Indië werden wel goederen onder dwang of in afwezigheid van de eigenaren ontvreemd, maar hieraan lag geen systematische onteigening en dus ontrechting aan ten grondslag.
Dit beheer leek te voldoen aan het door Japan getekende Landoorlogreglement, maar de grenzen werden in de praktijk flink opgerekt. Japanse legeronderdelen, bedrijven en beheersinstellingen gaven geen of te lage vergoedingen voor de gevorderde diensten en goederen. Het militaire bestuur hief zelfs de detailhandel op, zonder vergoeding.
In 1946 was het grotendeels onbekend hoe de Japanse bezetter was omgesprongen met de eigendommen van vijandelijke burgers.
Het was wel duidelijk dat een vergelijking met Nederland totaal niet opging.
Het rechtsherstel kwam niet van de grond door:
- de tegenwerking van Japanse beheersinstituten en bedrijven;
- de slechte geallieerde voorbereiding op die machtsoverdracht en het terughoudend reageren van Amerikaanse zijde op de teruggave van waardevaste goederen door Japan, zoals diamanten en goud; De Japanse economie moest immers weer worden opgebouwd.
Het rechtsherstel kwam ook niet van de grond door:
- het uitbreken van de Indonesische revolutie;
- het beheer van grote gebieden met plantages van Java en Sumatra door Indonesiërs;
Dit bezit was een bron van inkomsten voor onder andere de revolutionaire strijd en zou daarenboven zeker kunnen worden gebruikt bij politieke onderhandelingen.
Het rechtsherstel kwam ook niet van de grond door:
- het niet terugkeren van- of niet melden/reageren door de eigenaren, als gevolg van zeer gebrekkige informatie over de procedures tot restitutie;
- de onbekendheid over de eigenaren;
- de hoge eisen van bewijsvoering en identificatie; en
- de verkoop door de staat, waarbij de opbrengsten werden meegenomen in de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië of de schuldvereffening met de Verenigde Staten van Amerika.
Samenvattend
Er is geen recht gedaan aan de belangen, de rechten van oorlogsgetroffenen uit Nederlands-Indië bij de afwikkeling van oorlogsschade en rechtsherstel.
De afhandeling van de backpay-kwestie is een schandvlek in de geschiedenis van het handelen van de Nederlandse regering.
Dat geldt evenzeer voor de wijze waarop de Nederlandse regering is omgegaan met de vergoeding voor oorlogsschade.
Uit het rapport komt naar voren dat er bij de toenmalige regeringen van meet af aan geen belangstelling was om te zoeken naar een echte oplossing van het vraagstuk van oorlogsschade.
Van meet af aan is er dus sprake geweest van onwil.
Te vaak zijn er halfslachtige maatregelen genomen, zijn er rechten ontkend, het begrip oorlogsschade vertroebeld, duidelijkheid uit de weg gegaan, valse hoop gegeven, en is de kwestie uiteindelijk afgeschoven naar de rechtsopvolger Indonesië, zonder dat daarvoor condities waren gecreëerd, die ervoor moesten zorgen dat die rechtsopvolger zich daar ook iets van moest aantrekken.
Het rechtsherstel werd wel geregeld, dat kwam immers niet ten laste van de rijksbegroting. Dat dat niet helemaal van de grond kwam, lag aan de omstandigheden, maar ook aan het gebrek aan inzet voor de belangen van de oorlogsgetroffenen uit Nederlands-Indië;
Weer gingen de economische belangen voor.
Weer werden rechten van de individuele burger ondergeschikt gemaakt aan hogere politieke en economische motieven.
Ondergeschikt gemaakt aan de belangen van de VS in verband met de wederopbouw van Japan.
Ondergeschikt gemaakt aan de belangen van een vlotte soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië.
Welke redenen daar ook allemaal aan ten grondslag liggen, de uitkomst voor de Indische oorlogsgetroffenen is, dat zij daar de dupe van zijn geworden.
De voorzitter van de Raad voor oorlogsschade voorspelde in 1949 dat de afwijzing van de vergoeding voor oorlogsschade de betrokkenen niet alleen materieel zou treffen, maar hen ook het gevoel zouden geven als tweederangs Nederlanders door het leven te gaan.
Hij heeft gelijk gekregen.
De onderzoeken van de heren Meijer en Keppy tonen aan dat dit niet alleen het gevoel is van de oorlogsgetroffenen uit Nederlands-Indië, het zijn feitelijkheden.
We zijn als tweederangsburgers behandeld. En als we als gevolg daarvan voor onze rechten opkomen zijn we zeurpieten, de eeuwige slachtoffers, die zich zelfs in hun slachtofferschap koesteren, altijd maar klagen en nooit genoeg krijgen. Ik zei het vorig jaar al bij de presentatie van het boek over de backpay: als wij van meet af aan fatsoenlijk zouden zijn behandeld, als de zaak direct op redelijke wijze was afgehandeld, zoals in vele andere landen wel is uitgevoerd, dan was ons zeuren niet nodig geweest. Dan had u nu niets van ons gehoord. Want we zijn geen zeurpieten. We zijn de meest succesvolle migrantengroep die Nederland ooit gekend heeft. We hebben onze bijdrage aan de wederopbouw en het economische herstel geleverd. Wij willen nu dat onze groep finaal recht wordt gedaan. Het is onze laatste mogelijkheid.
Want dames en heren, deze onderzoeken tonen nog iets anders aan:
Tijdens een van de overleggen tussen de regering en het Indisch Platform, over de totstandkoming van Het Gebaar, heeft de minister van financiën (de heer Zalm) gesteld dat de regering niet zit op Indisch Geld. (Geld dat toebehoort aan de Indische Gemeenschap).
Als er iets duidelijk wordt uit deze rapporten, dan is het dat de minister toen ongelijk had. De regering zit wel op Indisch geld. Al meer dan 60 jaar; feiten tonen dit aan.
Mijn vraag, namens de Indische Gemeenschap, is nu.. Wat gaat de regering daar aan doen?
Het Indisch Platform vindt dat de regering nu aan zet is. Van u verwachten we, over niet al te lange tijd, een antwoord op die, voor ons toch wel prangende vraag.
Als eerder gepubliceerd op
www.pelita.nl